30.1.07

Hormonen beïnvloeden het gedrag van jongeren

Jongeren die experimenteren met drugs of alcohol, spijbelen, zich roekeloos gedragen in het verkeer of elkaar agressief bejegenen. Hoe is zulk gedrag te verklaren? Zijn er hormonale factoren bij betrokken? Is het een kwestie van sociale omgeving. Of is
het een mix van beide? “De Schone en het Beest” is de titel van de doctoraatsverhandeling van dr. Hans Vermeersch over de manier waarop biologische en sociale factoren een invloed hebben op het gedrag van jongvolwassenen.

De studie is één van de weinige en één van de grootste ooit binnen de sociale wetenschappen die zowel de biologische factoren als de sociale factoren bestudeert in hun relatie tot risicogedrag bij adolescenten. Voor de studie werden 599 jongens en meisjes uit het derde jaar secundair onderzocht. Bloedstalen en andere biologische kenmerken brachten de hormonale waarden en biologische stressgevoeligheid in kaart. Deze gegevens werden gekoppeld aan de resultaten van specifieke vragenlijsten. De studie verliep in samen met de vakgroep endocrinologie (UZ Gent) en een aantal Oost-Vlaamse CLB’s

Zo blijkt dat bij jongens het verband tussen testosteron en agressieve vormen van risicogedrag klein is. Meer zelfs: vooral de niet-agressieve vormen van risicogedrag konden met testosteron worden gerelateerd. Uit de analyses blijkt tevens dat het ‘soort vrienden’ een belangrijke rol speelt in de relatie tussen testosteron en risicogedrag. “Soort zoekt blijkbaar soort”, zegt Vermeersch. “Jongens met hoge testosteronwaarden hebben vaker vrienden die een verhoogde mate van risicogedrag vertonen en worden door die vrienden beïnvloed.”

En wat bij de meisjes? “Meisjes plegen gemiddeld minder risicogedrag dan jongens, maar de vriendengroep speelt bij meisjes eveneens een belangrijke rol” zegt Vermeersch. Maar hoge waarden van risicogedrag bij meisjes hangen sterker dan bij jongens af van de relatie met de ouders en de aanwezigheid van sociale stressoren in de omgeving. Zijn er conflicten of problemen in de thuissituatie of voelt het meisje zich niet begrepen door de omgeving? Het geslachtshormoon estradiol lijkt daarbij de gevoeligheid voor die sociale stressoren en relaties te versterken: het zijn vooral die meisjes (en jongens) met hogere estradiolwaarden die het meest gevoelig lijken voor de sociale omgeving.”

Uit de studie blijkt dus dat geslachtshormonen wel degelijk een rol spelen in het verklaren van de verschillen in risicogedrag binnen en tussen de geslachten, maar het verhaal is niet zo eenvoudig”, besluit Hans Vermeersch. “Onze analyses suggereren dat meer stressgevoelige personen meer risicogedrag gaan vertonen als ze in een stressvolle omgeving vertoeven dan weinig stressgevoelige individuen. En dan weer minder risicogedrag vertonen als ze in een weinig stressvolle omgeving leven.”

“Hormonale en andere biologische factoren mogen niet als ‘instincten’ geïnterpreteerd worden”, zegt Vermeersch. “Biologische factoren bepalen mee onze motivaties en onze gevoeligheden. Die verhogen of verlagen de kans dat het individu in contact komt met bepaalde omgevingen.” De relatie tussen biologische kenmerken, omgeving en gedrag is complex en Vermeersch beklemtoont de noodzaak om de bevindingen van zijn studie te repliceren en andere biologische en sociale factoren in het verhaal te betrekken.

Guido Van Peeterssen.